Kennis

WW-uitkering bij tussentijdse beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan in principe niet tussentijds worden beëindigd. Niet door de werkgever, maar ook niet door de werknemer. Dit kan alleen als een tussentijds opzegbeding is overeengekomen. Dit tussentijds opzegbeding kan in de arbeidsovereenkomst zelf staan of bijvoorbeeld in de cao. Als er geen tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd staat en werkgever en werknemer komen overeen de arbeidsovereenkomst tussentijds te beëindigen via bijvoorbeeld een vaststellingsovereenkomst (vso) of beëindigingsovereenkomst, dan heeft de werknemer in principe geen recht op een WW-uitkering voor de resterende looptijd van de arbeidsovereenkomst.  

Wanneer er geen tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is opgenomen, maar werkgever en werknemer de arbeidsovereenkomst wel graag tussentijds willen beëindigen, dan kan het feit dat de werknemer geen recht zal hebben op een WW-uitkering aan de (onderhandelingen over de) beëindiging in de weg staan.

Hoe zit dit juridisch?

Of een werknemer recht heeft op een Werkloosheidsuitkering hangt (onder meer) af van aan wie de beëindiging van het dienstverband te wijten is. Als de beëindiging te wijten is aan werknemer, bijvoorbeeld doordat de werknemer zelf heeft opgezegd of als de werknemer op staande voet is ontslagen, dan bestaat in beginsel geen recht op een WW-uitkering omdat sprake is van verwijtbare werkloosheid. Het instemmen van de werknemer met (een verzoek tot) de beëindiging van diens arbeidsovereenkomst door de werkgever levert, tenzij aan het ontslag een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW ten grondslag ligt, geen verwijtbare werkloosheid op. Eveneens wanneer die opzegging door de werkgever is gedaan in strijd met een opzegverbod waarop de werknemer zich had kunnen beroepen (tenzij er sprake is van ziekte/arbeidsongeschiktheid), zoals volgt uit de uitgangspunten die het UWV hanteert bij de toepassing van de Werkloosheidswet. Dit betekent dat wanneer de beëindiging van het dienstverband gebeurt op initiatief van de werkgever, de werknemer recht heeft op een WW-uitkering. Dit is ook de reden dat deze zin (dat werkgever het initiatief heeft genomen voor de beëindiging) letterlijk opgenomen is in een vaststellingsovereenkomst. 

Op de regel dat de werknemer het recht op een WW-uitkering verkrijgt, wanneer de werkgever het initiatief neemt voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geldt volgens de uitsluitingsgronden van het UWV echter een uitzondering als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Artikel 19 lid 4 van de Werkloosheidswet bepaalt dat de werknemer wiens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met wederzijds goedvinden is beëindigd geen recht heeft op een uitkering, indien er niet schriftelijk in de arbeidsovereenkomst overeen is gekomen dat tussentijds kon worden opgezegd. Dit betekent dat de werknemer zijn recht op een WW-uitkering verspeelt, wanneer hij instemt met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Ook als de beëindiging door de werkgever wordt geïnitieerd. 

Dus: achteraf een tussentijds opzegbeding overeenkomen?

Een makkelijke oplossing zou kunnen zijn dat een tussentijds opzegbeding achteraf overeengekomen wordt tussen werkgever en werknemer, bijvoorbeeld in de vorm van een addendum (bijlage/aanvulling) op de arbeidsovereenkomst of in de vaststellingsovereenkomst zelf. 

De rechtspraak was echter langere tijd verdeeld over de vraag of het mogelijk was om achteraf nog een tussentijds opzegbeding overeen te komen. Enerzijds geldt dat werkgever en werknemer contractsvrijheid hebben om op ieder moment in goed overleg de arbeidsovereenkomst te wijzigen. Anderzijds meent het UWV dat met het achteraf alsnog overeenkomen van een tussentijds opzegbeding, in het kader van een onderhandeling over de beëindiging van het dienstverband, artikel 19 lid 4 van de WW omzeild wordt en werknemer dus geen recht geeft op een WW-uitkering. 

De meest recente uitspraak op dit vlak is van 11 augustus 2021 van de Rechtbank Amsterdam. Volgens de rechtbank moet de nadruk gelegd worden op de woorden ‘in de arbeidsovereenkomst’ in artikel 19 lid 4 van de WW. Het opnemen van een tussentijds opzegbeding in een vaststellingsovereenkomst behoort volgens de rechtbank niet tot de (oorspronkelijke) arbeidsovereenkomst, en is dus in strijd met de strekking van het artikel. Het recht op een WW-uitkering werd de werknemer in deze zaak daarom terecht ontzegd. 

Advies

Is er geen tussentijds opzegbeding opgenomen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan kan dat alsnog in een addendum / bijlage van de arbeidsovereenkomst worden overeengekomen. Op die manier zou – volgens de laatste stand van de rechtspraak – aan het vereiste van artikel 19 lid 4 WW zijn voldaan en heeft een werknemer recht op een WW-uitkering.